Op 14 september 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam een belangrijke uitspraak gedaan, in een zaak over huurprijsvermindering vanwege de gevolgen van Covid-19 ( http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:2604 ).
De exploitant van een event- en congrescentrum vroeg huurkorting. Door de overheidsmaatregelen was de exploitatie nagenoeg onmogelijk. Omzetverlies was het gevolg. De rechter schiet de huurder te hulp. Kort gezegd oordeelt het hof dat er sprake is van het juridische begrip onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter heeft terecht ‘de pijn’ verdeeld, vindt de appèlrechter. Vooralsnog wordt een korting van 50% gerechtvaardigd geacht. Het hof sluit zich aan bij diverse kort geding uitspraken van kantonrechters.
Dit hofarrest is een belangrijke aanwijzing hoe de jurisprudentie er uiteindelijk uit kan gaan zien. Een definitieve lijn is er nog niet. De andere gerechtshoven en de Hoge Raad zullen over dit vraagstuk zeker een beslissing nemen. En het gaat in deze specifieke zaak om een kort geding procedure. Formeel is uitsluitend geoordeeld over het recht van de huurder om betaling op te schorten.
Er blijven vragen. Om het simpel te houden; waarom zou een periode van enkele maanden geïsoleerd moeten worden beschouwd? Het gaat bij overeenkomsten van bedrijfsruimte in de meeste gevallen om een langere contractsduur, van tien jaar of meer. En is het redelijk om het ondernemersrisico van een huurder te verleggen naar de pandeigenaar? Zij worden niet gecompenseerd door allerlei regelingen en overheidssteun. Zullen de rechters uiteindelijk niet per zaak naar de individuele omstandigheden moeten kijken? Een particulier die een winkel aan een keten verhuurt is een heel ander geval dan een internationale bierbrouwer die contracteert met een horeca-exploitant. Wordt vervolgd.